Jacques Brel, minnaar en vrouwenhater tegelijk

De figuur van de anti-held die de grote liefde wel kent, maar niet krijgt omdat ze hem afwijst of misbruikt, is een rode draad in het oeuvre van Brel. Zo wacht hij iedere week met een bosje seringen op Madeleine, zeker wetend dat ze zal komen, zeker wetend dat hij haar dan zal zeggen dat hij van haar houdt en dat hij haar mee zal nemen op tram 33 om friet te eten bij Eugène en naar de bioscoop te gaan. Maar Madeleine komt niet en de bloemen eindigen in de goot. Toch zal hij er morgen weer staan en zoals altijd op haar wachten.

Met Frida heeft hij meer succes. Zij houdt net zo van hem als hij van haar, maar nu zijn het Ces Gens-là die er een stokje voor proberen te steken; haar familie, een gezelschap van bekrompen, soepslurpende huichelaars, dat Frida te mooi voor hem vindt. Maar misschien op een dag, niet nu, later....

En dan is er Mathilde die eerst zijn hart in lichterlaaie zette en het daarna verscheurde door te vertrekken. Maar ze is terug. Zijn moeder hoeft niet langer te bidden voor zijn zieleheil, de meid kan het bed verschonen en de kastelein mag zijn beste wijn tevoorschijn halen, want Jacques gaat terug naar de hel, die nu nóg mooier is dan voor de zomer.

Over vrouwen zei Brel: 'Vrouwen? Allemaal slonzen. De vrouw is een valstrik, een echte hel. Alleen tussen mannen kunnen blijvende banden bestaan, tussen maten kun je leven als in een eeuwig paradijs'. Zijn biograaf Olivier Todd zei: 'Brel was een echte minnaar en vrouwenhater tegelijk. Altijd doodsbang voor vrouwen, angst om gepakt en vernederd te worden, scheldend en afgevend op elke vrouw die hij kende. Brel was ook de charmeur, met de ene affaire na de andere'.