De defensiepolitiek van de SPD na 1954

Toen Schmidt zich in 1954 bezig ging houden met defensiepolitiek stonden de herbewapening van West-Duitsland en de toetreding tot de NAVO voor de deur. Beiden werden in deze periode afgewezen door de SPD. Daarvoor had de partij een aantal redenen. In de eerste plaats vreesde de SPD dat herbewapening en lidmaatschap van de NAVO de spanningen tussen Oost en West zou verhogen en dat maakte hereniging van beide Duitslanden onmogelijk. In de tweede plaats was het leger in de ogen van veel sociaaldemocraten de belangrijkste factor geweest in de ondergang van de Weimar-republiek. Het leger kon ook nu weer een bolwerk van militaristen en reactionairen worden en een bedreiging van de democratie. Ten slotte zag de SPD het communisme vooral als een politieke, een sociale en een ideologische dreiging. Nieuwe scholen en huizen waren dan ook een betere verdediging dan tanks en geweren (11).

Helmut Schmidt behoorde met Fritz Erler en Herbert Wehner tot een minderheid binnen de SPD die bij de partijleiding aandrong voorbereidingen te treffen voor de komende defensiedebatten. Anders zou de regering-Adenauer geheel naar eigen wens een nieuw leger op kunnen bouwen (12). Helmut Schmidt achtte het niet langer de vraag of Duitsland moest bewapenen - vroeg of laat zou dat toch gebeuren - het was alleen nog de vraag hoe dat moest gebeuren. De SPD mocht haar verantwoordelijkheid op dat gebied niet uit de weg gaan. De SPD moest er voor waken dat de interne structuur van het leger een democratische grondslag kreeg om een herhaling van de ontwikkelingen in de Weimar-republiek te voorkomen. Toen waren de sociaaldemocraten geheel vervreemd geraakt van de Reichswehr en dat had desastreuze gevolgen gehad voor de partij en voor de Duitse democratie. De SPD moest volgens Schmidt heel snel en heel concreet handelen (13).

Met Willy Brandt (links) en Herbert Wehner in 1966

Met Willy Brandt (links) en Herbert Wehner in 1966.

Op voorstel van Helmut Schmidt werd een Comité voor Veiligheidsvraagstukken opgericht. Het Comité kreeg de opdracht zich voor te bereiden op de wetgeving over herbewapening en moest een politiek plan ontwerpen voor het komende partijcongres in Berlijn in 1954. Voor en tijdens het Berlijnse partijcongres probeerden verschillende SPD'ers de partij te overtuigen van de noodzaak van een meer realistische houding tegenover de defensieproblematiek. Fritz Erler betoogde dat het verkeerd was uitsluitend te vertrouwen op beslissingen van de westerse machten waar het om de West-Duitse veiligheid ging. De Bondsrepubliek moest een bijdrage leveren aan haar eigen veiligheid en als gelijkwaardige partner bijdragen aan de defensie van het Westen in zijn geheel (14). Erler kreeg steun van andere partijhervormers als Carlo Schmid, Willy Brandt en natuurlijk Helmut Schmidt, maar niet van het grootste gedeelte van de SPD. Het uiteindelijke resultaat van het partijcongres was dan ook teleurstellend voor deze realisten binnen de SPD.

De SPD bleef officieel vasthouden aan haar oppositie tegen bewapening. De SPD zou herbewapening alleen steunen wanneer een serieuze poging om met de Sovjet-Unie over hereniging te praten was mislukt (15). Het gebrek aan eensgezindheid binnen de SPD blijkt uit het feit dat de partij zich officieel tegen bewapening uitsprak, maar aan de defensiespecialisten werd toch de ruimte gegeven zich bezig te houden met de militaire wetgeving.

Een Europees veiligheidssysteem met ontspanningszone

Herbewapening betekende voor Schmidt niet dat Duitsland ook lid moest worden van de NAVO. Dat zou immers een belemmering kunnen zijn voor hereniging van Duitsland. Als alternatief voor een toetreden tot de NAVO haalde de SPD op het partijcongres in Berlijn de reeds in de jaren twintig besproken gedachte van een Europees veiligheidssysteem uit de kast. Het ging hierbij om een collectief garantiesysteem in het kader van de Verenigde Naties waar ook de Sovjet-Unie aan moest deelnemen. Dit systeem diende als het politieke kader waarin de hereniging kon plaatsvinden. Kern van dit veiligheidssysteem vormde de garantie aan de Sovjet-Unie dat een herenigd Duitsland nooit tot een militair bondgenootschap zou toetreden. Wanneer de Sovjet-Unie een dergelijk voorstel afwees, moest West-Duitsland toetreden tot de NAVO (16). In 1957 werd dit plan aangevuld met het concept van een beperkte bewapeningszone in Midden-Europa, dat de beide Duitslanden, Polen en Tsjechoslowakije omvatte. Helmut Schmidt was als defensiespecialist nauw betrokken bij de ontwikkeling van deze plannen. Door de instelling van een zone met een beperkte bewapening werd de kans op een militaire confrontatie in Midden-Europa verminderd en de veiligheid van Duitsland verhoogd. Bovendien zou instelling van zo'n zone, volgens de defensiespecialisten van de SPD, leiden tot een 'kwalitatieve' verandering van de verhouding tussen de Sovjet-Unie en de VS. Dat zou de hereniging van Duitsland vergemakkelijken (17). De SPD hoopte dus met de instelling van een ontspanningszone en een collectief veiligheidssysteem in Midden-Europa de status quo te veranderen en hereniging van Duitsland mogelijk te maken.

De SPD ging er hierbij vanuit dat Amerika en de Sovjet-Unie nog steeds geïnteresseerd waren in een hereniging van Duitsland. Tenslotte had Chroesjtsjov in 1955 het initiatief genomen voor een Viermogendheden-conferentie om het Duitse vraagstuk te bespreken. Daarnaast werden aan de andere kant van het IJzeren Gordijn verschillende voorstellen gedaan voor een beperkte bewapeningszone: het zogeheten 'Gromyko-plan' in maart 1956, het Rapacki-plan in oktober 1957 en twee nota's van Bulganin aan Adenauer in december 1957 en januari 1958. En ook George Kennan, de Amerikaanse Ruslandkenner, deed in november 1956 een voorstel voor de instelling van een kernwapenvrijezone in Midden-Europa en vermindering van de conventionele bewapening in die zone.

Op het moment dat de SPD de voorstellen voor de instelling van een ontspanningszone introduceerde, ontwikkelde de regering-Adenauer juist plannen voor de uitrusting van het leger met tactische kernwapens (korte-afstand-raketten) (18). Aan deze plannen lag de nieuwe NAVO-strategie van de 'massale vergelding' ten grondslag, waartoe in december 1954 was besloten. Deze strategie hield in dat elke aanval van het Warschaupact, ook een conventionele, zou worden beantwoord met kernwapens. In april 1957, verklaarde de VS zich bereid de Europese bondgenoten raketten met een middellange- en korte reikwijdte ter beschikking te stellen. De atoomkoppen bleven daarbij in handen van de Amerikanen (19).

Zoals te verwachten was de SPD fel tegenstander van aanschaf van kernwapens voor de Bundeswehr, omdat zij, niet onterecht, bang was dat Duitsland het slagveld zou worden in een eventuele kernoorlog. Bovendien was zij van mening dat hereniging samenhing met vermindering van de bewapening in Midden-Europa. De aanschaf van kernwapens zou deze politiek verder doorkruisen.

Een geruchtmakend optreden in de Bondsdag

Schmidts eerste geruchtmakende optreden in de Bondsdag vond plaats in maart 1958 tijdens een vier dagen durende debat over deze kernwapens. Hij was inmiddels lid geworden van het Defensie-Comité van de SPD. In een vlammend betoog, dat veel opschudding bij de CDU veroorzaakte en veel waardering van de SPD opleverde, keerde hij zich tegen het regeringsvoorstel het leger uit te rusten met tactische kernwapens. In de geestdriftige verdediging van de christendemocraten om het leger te bewapenen met kernwapens zag Helmut Schmidt tekenen van een massapsychose. 'Hier verlieren Sie [de CDU\CSU parlementariërs] Ihre mentalen Hemmungen. Sie befinden sich in einer sehr gefärlichen Seelenverfassung' (21). Echte oproer brak uit toen Helmut Schmidt opperde dat het 'de politieke voorvaderen van deze Adenauer koalitie' waren geweest die vijfentwintig jaar eerder instemden met wetten die Hitler aan de macht brachten. 'Ihre Zustimmung zu dem Ermächtigungsgesetz hat uns wie viele Millionen anderer später auf die Schlachtfelder Europas geführt und in die Keller unserer Städte, Millionen in die KZ und deren Todeskammern' (22). Volgens Helmut Schmidt was het besluit de beide Duitslanden met atoomwapens tegen elkaar te bewapenen in de geschiedenis net zo 'schwerwiegend und verhängnisvoll' als toentertijd de machtigingswet voor Hitler (23). De regeringspartijen wilden, aldus Schmidt, de vrede bewaren door een atoomoorlog voor te bereiden. 'So kam es zum ersten Weltkrieg. Keiner hatte ihn gewollt, weder in Deutschland noch in Frankreich, aber alle hatten ihn vorbereitet. Logisch, dass nach so umfassender Vorbereitung er dann auch endlich eintreten musste' (24). De parlementariërs van de regeringspartijen noemden Schmidt een 'doodgraver van de democratie' en de 'brutaalste lummel' van het huis (25). Van zijn eigen partij ontving Helmut Schmidt een staande ovatie en zijn ster binnen de SPD schoot omhoog.

Schmidt rond 1958

Schmidt rond 1958. In de Bondsdag valt hij op vanwege zijn retorische gave. Het levert hem de bijnaam 'Schmidt-Schnauze' op.

Zijn partijgenoten keerden zich echter net zo snel weer tegen hem toen hij zich in oktober van hetzelfde jaar vrijwillig aanmeldde voor een herhalingsoefening van het leger. Voor Schmidt betekende oppositie tegen atoombewapening evenwel niet dat socialisten zich ook moesten keren tegen het leger. Er moest juist een dialoog ontstaan tussen sociaaldemocraten en dat leger (26). Dat de partij zijn redenering niet wilde volgen, bleek uit het feit dat zij hem niet herkozen in het partijpresidium.

Ondanks weerstand van de SPD en felle debatten in de Bondsdag stemden de regeringspartijen op 25 maart 1958 voor de aanschaf van tactische kernwapens. De SPD legde zich er niet bij neer. Met de campagne 'Kampf dem Atomtod' probeerde de SPD de publieke opinie te mobiliseren en het besluit alsnog te blokkeren.

Het Beermann-memorandum

Maar terwijl de 'Atomtod'-campagne in volle gang was, werkte een groepje van vijf SPD-afgevaardigden, waaronder Helmut Schmidt, aan een adviesrapport over de defensiepolitiek van de SPD. Het resultaat was zeer opmerkelijk. Friedrich Beermann schreef voor de studiegroep een memorandum, waarin hij de vraag behandelde hoe West-Duitsland het beste kon worden verdedigd. Volgens Beermann was de West-Duitse veiligheid het beste gewaarborgd door een hereniging van Duitsland in het kader van een Europees veiligheidssysteem en een algemeen ontwapeningsakkoord. Maar Beermann zag weinig redenen om aan te nemen dat de grote mogendheden op korte termijn hun medewerking zouden verlenen aan dergelijke plannen tot ontwapening en hereniging (27). Volgens Beermann was de veiligheid van Duitsland onder de bestaande omstandigheden alleen gegarandeerd bij een militaire machtsbalans tussen Oost en West. Daarom was West-Duitsland verplicht (in NAVO- verband) een bijdrage te leveren aan de westerse defensie. Met een redelijke militaire bijdrage werd het mogelijk een conventionele oorlog uit het Oosten te weerstaan zonder inzet van kernwapens. 'Door het strategisch-militair evenwicht kunnen de supermogendheden beslissen slechts bepaalde wapens uit hun arsenaal te gebruiken...onder die omstandigheden is een beperkte oorlog, die alleen met conventionele strijdkrachten wordt uitgevochten een reële mogelijkheid geworden'(28). Beermann deed bovendien de suggestie dat de SPD haar onvoorwaardelijke weerstand tegen kernbewapening moest laten vallen. Voor afschrikking moesten middellange-afstandsraketten in Europa worden gestationeerd, eventueel ook in Duitsland. Tactische kernwapens speelden bovendien een belangrijke rol in het westerse lucht-defensiesysteem. De Bundeswehr moest, als een gelijkwaardige partner in de NAVO, de beschikking krijgen over deze wapens (29). Het Beermann-memorandum werd door de studiegroep besproken en deze presenteerde het in een iets gematigder vorm op 28 november 1958 aan het veiligheidscomité van de partij.

voorkant brochure Warum … bin ich Sozialdemokrat (1969) bladzijde brochure Warum … bin ich Sozialdemokrat (1969) achterkant brochure Warum … bin ich Sozialdemokrat (1969)

Een verkiezingsbrochure van de SPD uit 1969, uit de serie Warum … bin ich Sozialdemokrat. Hier met Dr. Friedrich Beermann.

Het Beermann-memorandum en het daarop gebaseerde adviesrapport is een zeer opmerkelijk stuk. De SPD was op dat moment nog steeds fel tegen herbewapening van Duitsland, laat staan dat het kernwapens zou accepteren. Bovendien spreekt Beermann in het memorandum over een nucleair-strategische balans tussen de grote mogendheden en over het belang van een groter conventioneel evenwicht. Het belang van zo'n conventioneel evenwicht werd in 1958, zeker door de Europese bondgenoten in de NAVO, nog helemaal niet met zo'n vanzelfsprekendheid aangenomen. Ten slotte vertoont de door Beermann bepleitte strategie veel overeenkomsten met de strategie van de 'flexible respons'. Deze strategie werd aan het einde van de jaren vijftig ontwikkeld in Amerika en werd pas in 1962 door Amerika ingevoerd. In 1958 volgde het westers bondgenootschap nog steeds de strategie van de 'massale vergelding', die was gebaseerd op een nucleair overwicht van de VS en hield in dat elke aanval van het Warschaupact, ook een conventionele, zou worden beantwoord met kernwapens. Aan conventionele bewapening werd op dat moment weinig waarde gehecht.

Het adviesrapport werd niet geaccepteerd, omdat het te radicaal was. Daarom werd een nieuwe studiegroep gevormd onder leiding van Fritz Erler. Hierin zaten weer Helmut Schmidt en Friedrich Beermann. In het nieuwe adviesrapport werden kernwapens onvoorwaardelijk afgekeurd en er werd benadrukt dat het Duitse leger niet te nauw met de NAVO mocht worden verbonden. Wel werd in het rapport gepleit voor een West-Duitse defensie (30). Op het partijcongres in Stuttgart eind mei 1958 werd dit adviesrapport in de vorm van een resolutie aan de achterban van de partij voorgelegd.

Resolutie in Stuttgart in 1958

Door de 'Atomtod'-campagne leefde binnen de partij meer dan te voren een anti-militaristische stemming. Fritz Erler en Herbert Wehner drongen echter aan op een positief standpunt tegenover een nationale defensie. De hereniging kon pas worden verwezenlijkt als een SPD-regering aan de macht kwam, maar er zou geen SPD-regering worden gekozen wanneer de partij niet haar steun gaf aan een nationale defensie, aldus Wehner (31). Uiteindelijk accepteerde de partij de resolutie en het principe van een nationale defensie, maar dan wel in het kader van een 'beperkte bewapeningszone', zoals dat in de Rapacki- en Kennanplannen was voorgesteld. De militaire politiek van Adenauer bleef dus onacceptabel. Een ander positief resultaat van Stuttgart was dat in de nieuw gekozen partijleiding de hervormingsgezinde sociaaldemocraten overheersten. Helmut Schmidt, één van de hervormingsgezinden, werd gekozen in het nieuw in het leven geroepen partijpresidium, dat de leiding kreeg over de dagelijkse gang van zaken in de partij. Het is typisch dat de SPD in Stuttgart nationale defensie accepteerde, maar toen Schmidt zich aanmeldde voor een reserveoefening van het leger (in oktober), hij direct uit de gratie bij een groot deel van zijn partijgenoten raakte. Zoals gezegd werd hij immers niet herkozen in het partijpresidium.

Het Deutschlandplan van 1959

In maart 1959 kwam de SPD met een nieuw plan voor ontwapening en hereniging: het 'Deutschlandplan'. Primair doel van het plan was hereniging van Duitsland binnen afzienbare tijd mogelijk te maken. De methode die hiervoor was uitgewerkt was een oude bekende: om een beter klimaat te scheppen moest een 'ontwapeningszone' worden ingesteld, die de beide Duitslanden, Polen, Tsechoslowakije en Hongarije omvatte. Binnen deze zone zouden alle vreemde troepen zich terugtrekken. De onschendbaarheid van de zone moest worden gegarandeerd in een collectief veiligheidsovereenkomst. Vervolgens zouden de aangesloten staten zich terugtrekken uit de NAVO cq. het Warschaupact. Ten slotte zou binnen dit veiligheidssysteem hereniging van Duitsland in een viertal fases worden gerealiseerd. Het Deutschlandplan was het laatste plan van de SPD dat was gebaseerd op de gedachte dat een verandering van de status quo in Europa, met medewerking van de grote mogendheden, mogelijk was.

Een nieuwe werkelijkheid

Hoe wilde de SPD bereiken dat een politiek nauw met het Westen verbonden, militair 'Bundnisfrei', maar door een collectief veiligheidssysteem gegarandeerd Duitsland ontstond? Woog voor de Sovjet-Unie een uitreden van Duitsland uit de NAVO op tegen opheffing van het Warschaupact? Woog voor het Westen een afkoeling van de crisishaard in Midden-Europa op tegen de totstandkoming van een potentieel heel sterk Duitsland? Sinds de lancering van de Spoetnik eind 1957 was duidelijk geworden dat de Sovjet-Unie op nucleair-strategisch gebied de gelijke was van Amerika. De Sovjet-Unie kon elke vergeldingsactie van Amerika beantwoorden met een aanval op Amerika zelf. Er was een nucleaire pariteit ontstaan tussen de grote mogendheden. Daarmee verloren de Europese neutraliseringconcepten voor de Sovjet-Unie hun betekenis (32). Bovendien dwong het beide mogendheden tot een Containmentpolitiek waarin gevaarlijke confrontaties werden vermeden. Het kwam er dus op neer dat beide supermachten de voorkeur gaven aan instandhouding van de status quo en consolidatie van de eigen invloedsferen boven een hereniging van Duitsland. Het realiteitsgehalte van het Deutschlandplan is daarom, in het licht van de Europese- en wereldpolitieke situatie, op zijn minst gering te noemen.

Dat de SPD geen oog had voor deze veranderingen blijkt uit de inleiding van het Deutschlandplan. Daarin wordt verondersteld dat zowel Oost als West de wil hebben om tot een oplossing van het Duitse vraagstuk te komen (33). Maar die wil bestond anno 1958 niet meer, althans niet de oplossing zoals de SPD die voor ogen had. Vlak voor de bekendmaking van het Deutschlandplan werden ook Erler en Wehner zich hiervan bewust. Zij brachten toen een bezoek aan Moskou. Daar werd hen door Chroesjtsjov expliciet duidelijk gemaakt dat de Sovjet-Unie helemaal niet geïnteresseerd was in een hereniging van Duitsland (34). Toch besloot de SPD het voorstel te publiceren en in de Bondsdag ter discussie te stellen. Wellicht kan dit worden gezien als een laatste wanhoopsdaad om hereniging, sinds de deling het primaire doel van de SPD, bij Adenauer en de westerse bondgenoten onder de aandacht te brengen (35).