Het zwarte schaap van de familie
Jeugd in Oost-Pruisen
Hellmut von Gerlach werd op 2 februari 1866 geboren in een adellijke familie op een landgoed bij Mönchmotschelnitz in Midden-Selezië. Tegenwoordig hoort dat gebied bij Polen. Het milieu waarin hij opgroeide was zeer protestants en zeer conservatief. Hij kreeg de voor een Junker gebruikelijke opvoeding: privé-onderwijs door een huisleraar en voor de rest jagen, vissen en paardrijden. Volgens helmzelf had zijn moeder weinig tot geen invloed op zijn ontwikkeling. Zij was een stille, vrome en ziekelijke vrouw en Hellmut leed onder die vroomheid en ziekelijkheid.
Het dorp Mönchmotschelnitz heet nu Moczydlnica Klasztorna en ligt het in het zuid-westen van Polen.
Daarom zocht hij zijn toevlucht bij zijn vader, een strenge conservatieve man die het niet zo serieus nam met het geloof. Met hem jaagde Hellmut veel als zijn vader zich niet bezighield met het beheer van het landgoed. Met zijn vader hield Von Gerlach zijn hele leven een sterke band, ook toen hij een politieke weg ging die zijn vader afkeurde.
Het sociale gevoel van Von Gerlach werd al vroegtijdig gewekt door de directe confrontatie met de miserabele omstandigheden waarin de boeren op het landgoed van zijn vader leefden. Zij woonden met grote gezinnen op kleine oppervlakten en kwamen rond van een hongerloon. Deze grote kloof tussen de rijkdom waarin hij zelf leefde en de ellendige omstandigheden van de boeren gaven hem al vroeg het gevoel dat er iets niet klopte. Deze vroeg-kritische blik werd ook aangewakkerd door de zeer humanitair ingestelde huisleraar Dr. von Bernard, die uit een adellijke vluchtelingenfamilie stamde. Bernard onderwees Hellmut in ethiek, astronomie, filosofie, natuurkunde, wiskunde en Griekse grammatica. Hellmut begreep de helft niet van hetgeen Bernard hem vertelde, maar desondanks maakten de lessen veel indruk en had hij grote invloed op de vorming van Hellmut tussen zijn 9e en 11e jaar. Maar Bernard was behalve humanist ook atheïst en daarom een doorn in het oog van Hellmuts vrome moeder, die er uiteindelijk voor zorgde dat Bernard weer verdween.
Na de episode-Bernard ging Von Gerlach naar het gymnasium in Wohlau. Hij behoorde daar tot de besten van de klas, hoewel hij naar eigen zeggen een grote hekel had aan school. Na het gymnasium studeerde Von Gerlach rechten aan de universiteit van Génève. Daar leerde hij pastoor Hofmann kennen. Door hem kreeg Vond Gerlach voor het eerst echt belangstelling voor sociale kwesties. Vooral de ideeën van Hofmann over een christelijk socialisme hadden grote aantrekkingskracht op Von Gerlach. Na een paar jaar Génève zette hij zijn studie voort in Straatsburg en daarna in Leipzig. Hij voltooide zijn studie aan de universiteit van Berlijn waar hij in 1887 zijn referendarisexamen (titel van een rechtsgeleerde die zijn laatste examen nog moet behalen) aflegde.
Van ambtenaar tot journalist
Na het referendarisexamen kreeg Von Gerlach een standplaats bij de rechtbank van Lübben. Hier ontwikkelde hij ook zijn journalistieke talent. Hij schreef artikeltjes over de jacht voor het Deutschen Adelsblatts en theaterkritieken voor een plaatselijke krant. Zijn journalistieke geschrijf kreeg een politieke dimensie toen hij politieke stukjes ging schrijven voor het weekblad Das Volk van de sociaal-christelijke hofpredikant Adolf Stoecker.
Na twee jaar in Lübben vertrok hij in 1890 naar Schleeswijk om daar als regeringsreferendaris zijn opleiding voort te zetten. Het kostte hem grote moeite die baan bij het Pruisische bestuursapparaat te krijgen, omdat hij korpsstudent noch reserveofficier was geweest. Daarmee werd hem duidelijk dat een carrière bij het Pruisische bestuursapparaat alleen mogelijk was via de juiste connecties. Tijdens zijn werkzaamheden daarna maakte hij ook kennis met de arrogantie van de op carrière gerichte ambtenaren en de vergroeiing van de belangen van de Pruisische bureaucratie met de belangen van de grootgrondbezitters.
Omdat Von Gerlach weigerde zich aan te passen aan deze ongeschreven ambtelijke wetten, kwam hij herhaaldelijk in conflict met zijn meerderen. De eerste keer was dat het geval toen hij een bijeenkomst van sociaal-democraten had bijgewoond en daar met de spreker in debat was gegaan. Het werd hem toen verboden nog neer van dergelijke bijeenkomsten bij te wonen, omdat het überhaupt verboden was met sociaal-democraten te praten. Een tweede conflict volgde door zijn artikel 'Noblesse Oblige' in Das Volk. In dit artikel maakte hij, vanuit zijn eigen sociaal conservatieve ideologie, zijn standsgenoten in de Pruisische senaat uit voor'un-sozial', omdat zij een verhoging van de vermogensbelasting hadden wegstemden. Het artikel veroorzaakte een rel in die senaat. Men beschuldigde hem in de overtreffende trap van sociaal-democratische sympathieën, communisme en anarchisme en verbood hem iedere journalistieke activiteit. Ondanks dit verbod bleef hij in het geheim voor Das Volk van Stoecker schrijven.
De laatste fase van zijn opleiding voltooide Von Gerlach bij het bestuur van de domeinen van Maagdenburg. Hij deed daar nieuwe, slechte ervaringen op die zijn twijfels over de integriteit van het Pruisische bestuur versterkten. Daarom nam hij in 1892, toen zijn hoop op een positie in Berlijn werd verstoord en zich nieuwe conflicten aandienden, ontslag bij de administratieve dienst.
Na het ontslag stortte hij zich volledig op het redactionele werk van Das Volk, dat ondertussen een dagblad was geworden. Met deze stap brak Von Gerlach met de familietraditie. Zijn familie had tot dan toe alleen grootgrondbezitters en officieren voortgebracht. Daarom werd Von Gerlach vanaf dat moment als het zwarte schaap beschouwd. Dit bleek bijvoorbeeld toen hij in 1903 voor de linkse partij van Friedrich Naumann in de Rijksdag kwam. Bij die gelegenheid kreeg hij bezoek van een oom, die hem namens de familie een ultimatum overhandigde: afstand doen van zijn zetel of anders van zijn adelstitel en erfrecht. Von Gerlach wist te ontkomen aan de dreigende onterving door zijn oom met een mooi verhaal de deur uit te werken. Later zou hem ook vaak door linkse intellectuelen worden gevraagd afstand te doen van zijn adellijke titel. Maar ook dat deed hij niet, omdat hij dat als concessie aan de adel beschouwde.