Sociaal-conservatieve ideeën

Adolf Stoecker

Van ongeveer 1885 tot 1896 was Von Gerlach sociaal-conservatief. Hij streefde naar de opbouw van een conservatieve partij naar Brits Tory voorbeeld. De partij moest christelijk, monarchistisch, agrarisch en militaristisch zijn en bovenal op het vertrouwen van het volk berusten. De partij moest bovendien zelfstandig zijn. Tot dan hadden de conservatieven zich helemaal voor het karretje van Bismarck laten spannen en als echoput van Wilhelm II gediend. Van Gerlach hoopte ook dat hij de conservatieven kon overtuigen van de noodzaak van een sociaal hervormingsprogramma. Von Gerlachs bijdrage aan dit concept bestond uit medewerking aan Das Volk van Stoecker.

Von Gerlach had Stoecker in de winter van 1885 leren kennen op de Verein Deutscher Studenten en was onmiddellijk in de ban geraakt van Stoeckers ideeën over een christelijk socialisme. Door August Bebel was het socialisme gelijk gesteld aan atheïsme. Stoecker daarentegen wilde een socialisme gebaseerd op de principes van het christendom; een hervorming van de sociale verhoudingen op basis van de christelijke leer.

Met de Christlich-Soziale Arbeiterpartei hoopte Stoecker de arbeiders voor zijn ideeën te winnen en los te weken uit de handen van de sociaal-democraten. Maar toen zijn ideeën alleen bleken aan te slaan bij de door economische tegenslagen geplaagde delen van de kleine burgerij en zijn strategie mislukte, vluchtte Stoecker in de armen van de conservatieven. Von Gerlach ging zich op dat moment juist afzetten tegen het conservatisme. Hierbij speelden zijn ervaringen in het Pruisische ambtenarenapparaat tussen 1890 en 1892 een belangrijke rol. Maar bovenal ging hij steeds meer de innerlijke zwakte van Stoeckers politieke en morele positie doorzien. Stoecker wilde met zijn programma de massa's voor zich winnen, maar tegelijkertijd wilde hij de aristocratie te vriend houden en zijn eigen positie als hofpredikant handhaven. Hij kon op die manier niet echt iets veranderen aan de positie van de noodlijdende landarbeiders of de strijd beginnen tegen het ondemocratische drieklassen-kiesstelsel. Op aandringen van Von Gerlach brak Stoecker in 1896 weer met de conservatieven. Maar vanuit kerkelijke kringen werd er toen op aangedrongen de 'vrede' met de conservatieven te herstellen. Toen Stoecker dit inderdaad deed en Von Gerlach op zijn anticonservatieve standpunt bleef staan, leidde dit tot het ontslag van Von Gerlach als hoofdredacteur van Das Volk en verbrak hij de verbintenis met Stoecker.

Antisemitisme

In de periode van zijn breuk met het conservatisme begon Von Gerlach zich ook af te zetten tegen het antisemitisme. Later maakte Von Gerlach nooit een geheim van zijn eigen, antisemitische verleden. Herhaaldelijk legde hij er openlijke bekentenissen over af in Die Weltbühne en in zijn autobiografische geschriften. Getuige ook dit citaat: 'Ich bin in meiner Jugend antisemit gewesen. Daraus brauche ich gar kein hehl zu machen. Dessen brauch ich mich auch nicht einmal zu schämen. Ich hätte ja ein politisches Wunderkind sein müssen, wenn ich, ohne Kenntnis der Juden und in ihrer Verachtung auferzogen, aus dem schlesischen Junkerschloss gleich mit beiden Füssen in die Demokratie hineingesprungen wäre.'

In dit citaat noemde Von Gerlach al een aantal redenen voor zijn antisemitisme. In de eerste plaats predestineerde zijn conservatieve milieu tot antisemitisme. Minachting voor joden was daar traditioneel en 'meide den Juden!' een gevleugelde uitroep van zijn vader. Deze denkbeelden waren nauwelijks op ervaring gebaseerd, want joden heeft Von Gerlach in zijn jeugd nooit ontmoet, afgezien van enkele huis-aan-huis verkopers.

In zijn studententijd kreeg zijn antisemitisme een idealistische dimensie. 'Ich wurde begeisteter Sozialreformer oder, was für mich damals dasselbe war, Antikapitalist. Und Antikapitalist war für mich gleichbedeutend mit Antisemit.' Joods-zijn stelde hij in die tijd gelijk aan materialisme, egoïsme en op winstbejag gerichte handel, kortom, kapitalisme. Daarbij kwamen ook nog de antisemitische preken van Stoecker, hoewel deze, volgens Von Gerlach, geen echte jodenhater was. Voor Stoecker was het antisemitisme een middel om een groot publiek voor zich te winnen. Naast deze idealistische overwegingen speelde ten slotte ijdelheid nog een rol. Von Gerlachs 'lidmaatschap' van de antisemitische beweging bracht hem in contact met veel mensen die in het toenmalige Duitsland in hoog aanzien stonden.

Dat hij zich uiteindelijk tegen het antisemitisme keerde, was volgens Von Gerlach het resultaat van jarenlange ervaringen en beschouwingen. De ontmaskering van het antisemitisme noemde Von Gerlach een intellectuele en morele desillusie, omdat er iets verloren ging waar hij jarenlang in geloofd had. Hij begon steeds meer in te zien dat jodenhaat voortkwam uit hersenspinsels waaraan iedere wetenschappelijke basis ontbrak en dat de antisemieten zelf macht probeerden te veroveren over de massa's door middel van hun ideologie. In de tweede plaats speelde zijn ontslag uit het Pruisische ambtenarenapparaat een rol. Hij verliet daarmee een milieu waarin vooringenomenheid hoogtij vierde en kreeg de kans met alle mogelijke mensen, onder wie ook joden, in contact te komen. De enige joden die hij tot dan toe had leren kennen waren, volgens hem, de 'Jüdische Antisemiten' die 'hun geloof, hun naam en hun volk verloochenden' en die hem alleen maar hadden gesterkt in zijn verachting. Nu leerde hij, zo meende Von Gerlach, joden kennen die zich als werkelijke vertegenwoordigers van het jodendom gedroegen en hun joodse achtergrond niet ontkenden. Zij waren het die hem uiteindelijk van zijn jarenlange dwaling afbrachten. Tegen diegenen die zich sceptisch afvroegen of iemand ooit wel echt van het antisemitisme kon loskomen die zelf antisemiet geweest was, zei hij: 'Immun gegen die Masern ist nur, wer sie durchgemacht hat'.