Van rechts naar links

Friedrich Naumann

Na de breuk met Stoecker kwam Von Gerlach op het Evangelische Sozialer Kongress in Berlijn in contact met Friedrich Naumann. Naumann was leider van de jongere christelijk-socialen, die in de conservatieven gevaarlijke vijanden van een oprecht christelijk socialisme zagen.

Het klikte vrijwel direct tussen de beide mannen. Met de overgang van Stoecker naar Naumann overschreed Von Gerlach de waterscheiding van rechts naar links, van sociaal conservatisme naar het linkse, christelijke socialisme van Naumann. Na de breuk met Stoecker gaf hij de hoop het conservatisme te reformeren op. Openlijke strijd tegen het conservatisme beschouwde hij vanaf dat moment als een van zijn belangrijkste levenstaken.

Op verzoek van Naumann nam Von Gerlach in 1896 samen met Adolf Damaschke de leiding op zich van Naumanns blad Die Zeit. In hetzelfde jaar richtte Naumann met Von Gerlach, Max Weber en Gustav Stresemann de Nationalsozialer Verein op die naast sociaal-democraten ook conservatieven hoopte aan te trekken. Het nobele eenheidsstreven dat aan de oprichting van de partij ten grondslag lag, zou uiteindelijk ook tot haar ondergang leiden.

In 1898 deden de nationaal-socialen mee aan de verkiezingen voor de Rijksdag, met een grandioos verlies als resultaat. De proletarische massa bleek niet te winnen met een programma dat heen en weer zwalkte tussen nationalisme, waarmee men de conservatieven wilde binden, en socialisme, waarmee men links hoopte te winnen. Toen de partij ook in 1903 een gevoelige verkiezingsnederlaag leed, viel zij uiteen.

Het grootste deel van de partij, ook Von Gerlach, ging vervolgens onder leiding van Naumann over naar de Freisinnige Vereinigung van Theodor Barth. Met Barth en Naumann streefde Von Gerlach naar de vereniging van alle liberale groeperingen, tot het in 1907 tot een politieke breuk met Naumann kwam, omdat deze zich in het rechtse Bülowblok tegen de sociaal-democratie schaarde. Persoonlijk bleven ze tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bevriend. Toen liet ook Naumann zich meeslepen door de algemeen heersende oorlogspsychose.

Nadat hij samen met Barth en Rudolf Breitscheid uit de Freisinnige Vereinigung was gestapt, stichtte hij in 1908 met Barth aan de leiding de Demokratischen Vereinigung. Na de dood van Barth in 1909 nam hij zelf het voorzitterschap van de partij op zich.

Theodor Barth
Rudolf Breitscheid in 1926

Theodor Barth (z.j.) en Rudolf Breitscheid (1926)

De Demokratischen Vereinigung vertegenwoordigde de meest linkse elementen van de vooroorlogse Duitse bourgeoisie. Het partijprogramma van 1910, waarin Von Gerlach een groot aandeel had, getuigt van sterke pacifistische en internationalistische tendensen. Maar het sloeg niet aan. Bij de verkiezingen leed ook deze partij nederlagen, eerst bij de gemeenteraadsverkiezingen in Berlijn in 1909 en vervolgens bij de Rijksdagverkiezingen van 1912. Maar Von Gerlach zag in de flop van 1912 geen reden de partij op te heffen. De verantwoordelijkheid voor het verlies legde hij bij het drieklassen-kiesstelsel, het feit dat men zijn stem in het openbaar moest uitbrengen en bij het gegeven dat in zijn eigen kiesdistrict een groot deel van de stemgerechtigden werkzaam was bij de keizerlijke hofhouding.

Oorlog en pacifisme

Kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Von Gerlach nog met zijn gezin op vakantie in Bretagne. In Frankrijk noch in Engeland heerste een oorlogsstemming en op 27 juli 1914 vertrok hij nog naar Londen om van daaruit een studiereis naar Ierland te maken. Toen de situatie toch te kritiek bleek, keerde hij ijlings terug naar Berlijn. Hij hoopte daar in de kring van zijn Demokratischen Vereinigung beter ingelicht te worden over de situatie. Maar net als de rest van het Duitse volk bleken ook zijn geestverwanten voor het leeuwendeel bevangen te zijn door een hysterische, nationalistische stemming en een paranoïde angst voor spionnen en verraders. Zelfs Von Gerlach werd door zijn partijgenoten met argwaan bekeken vanwege zijn sceptische houding. Het feit dat ook intellectuelen en kunstenaars zich zo lieten meeslepen door de oorlogspsychose schokte Von Gerlach diep. Ook al keerden velen zich later weer af van het nationalisme en de vreemdelingenhaat, hij zag het bewijs geleverd dat intelligentie en artistieke intuïtie geen garanties boden tegen de ergste kwaal: de 'Gehirnseuche' van de oorlogshysterie.

Studenten op Unter den Linden (Berlijn) verwelkomen op 1 augustus 1914 jubelend de oorlog.

Studenten op Unter den Linden (Berlijn) verwelkomen op 1 augustus 1914 jubelend de oorlog.

De grootste zorg voor Von Gerlach tijdens de oorlog was de vraag hoe hij Die Welt am Montag, een hervormingsgezind weekblad waarvan hij sinds 1903 hoofdredacteur was, voor een verbod door de militaire censuur kon behoeden. De legerleiding beschikte over bijna dictatoriale volmachten en kon iedere publicatie zonder opgave van redenen of protestmogelijkheden verbieden. Von Gerlach wilde doorgaan met Die Welt am Montag maar moest zich daarvoor aan de censuur aanpassen. Terugblikkend vertelde hij zich herhaaldelijk te hebben afgevraagd of dit met zijn pacifistische overtuiging te verenigen was, maar hij rechtvaardigde zijn geschipper uiteindelijk met het argument dat het om het minste van twee kwaden ging. Hij hoopte dat het publiek tussen de regels door kon lezen.

Naast dit redactionele werk hield hij zich tijdens de oorlog bezig met de voedselproblematiek, die al snel na het uitbreken van de oorlog de kop opstak. Omdat hij erop rekende dat de oorlog lang zou duren, riep hij in november 1914 al op tot een vereniging van consumenten in een belangenbehartigende organisatie die ook inderdaad vrij snel tot stand kwam. Dankzij deze organisatie werd in januari 1915 de 'Brotkarte' ingevoerd, een distributiesysteem dat iedereen een minimum hoeveelheid brood garandeerde. Later werden hem deze activiteiten als een soort 'collaboratie' en ontrouw aan zijn pacifistische beginselen kwalijk genomen. Volgens een schrijver in Die Weltbühne droeg hij met zijn broodkaart alleen maar bij aan de verlenging van de oorlog. Von Gerlach verdedigde zich met de stelling dat er twee soorten pacifisme bestonden. Enerzijds was er het totale afwijzen van iedere betrokkenheid bij een oorlog. Anderzijds, en tot deze stroming rekende Von Gerlach zichzelf, kon men in een oorlog actieve dienst weigeren, maar zich wel inzetten voor de verzorging van de gewonden of het organiseren van een distributiesysteem om de nood van de stedelijke massa te verlichten.

Von Gerlach zelf zag zijn handelen niet als inconsequent. Zijn pacifisme dateerde van lang voor de oorlog. De oorlog verwierp hij niet zozeer vanuit ethische motieven, want hij was zoals hij zelf zei 'Politiker und nicht Student der Moraltheologie', maar vanuit praktische overwegingen. Een oorlog was even nadelig voor de overwinnaar als voor de overwonnene en daarom onder alle omstandigheden een slechte zaak.

Hij steunde ook het ideaal van een Volkerenbond. Het grote probleem was, naar zijn mening, de anarchistische wereldordening waarin iedere staat de andere de oorlog kon verklaren dankzij het principe van de soevereiniteit.

De oorlogservaringen bevestigden Von Gerlach in zijn pacifistische overtuiging dat oorlog het grootste politieke kwaad was. Om die reden was hij ook tijdens de oorlog actief binnen drie verschillende vredesorganisaties die successievelijk verboden werden: Die Deutsche Friedensgesellschaft, Bund Neues Vaterland (waarin plannen werden gesmeed voor de democratische omvorming van de staat na de oorlog) en de Zentralstelle Völkerrecht die in 1916 was opgericht. Veel konden de Duitse pacifisten in de oorlog niet uitrichten omdat ze gedwongen waren binnen de grenzen van de legaliteit te opereren.